… Tien jaar geleden kwamen er in Bangladesh 1134 arbeiders om bij het instorten van een kledingfabriek. De ontzetting was groot, maar veilige werkomstandigheden zijn nog steeds niet gegarandeerd.
Foto: Catrien Ariëns.
Door Nazma Akther en Ruben Korevaar.
Een delegatie van de Tweede Kamer bracht onlangs een bezoek aan Bangladesh. Zij sprak daar onder andere met kledingarbeiders en met mij, Nazma Akhter, een Bengaalse vakbondsleider. Wij hadden voor hen één oproep: zorg voor wetgeving voor internationaal, maatschappelijk verantwoord ondernemen. Vakbonden ter plekke doen wat ze kunnen om uitbuiting tegen te gaan, maar het is niet genoeg. In april is het tien jaar geleden dat de Rana Plaza-kledingfabriek instortte. Het is de hoogste tijd dat kledingmerken worden verplicht hun verantwoordelijkheid te nemen.
‘Weet u waar uw kleding is gemaakt en onder welke omstandigheden?’ Dat vroeg ik eerder dit jaar aan Kamerleden via een videoverbinding. Het was een lastige vraag voor hen. Kamerleden hadden, net als de meeste Nederlanders, daar geen bevredigend antwoord op. Het blijft vaak bij een knagend gevoel dat er iets niet klopt: het ziet me niet lekker. De reden is een gebrek aan transparantie in de kledingindustrie en onvoldoende regelgeving.
Op 24 april is het tien jaar geleden dat de Rana Plaza-ramp plaatsvond in Bangladesh, de ergste ramp In de kledingindustrie ooit. Een fabriek van acht verdiepingen stortte in waarbij 1134 mensen om het leven kwamen en ongeveer 2500 Mensen gewond raakten. Om te achterhalen welke kledingmerken hierbij betrokken waren, moest naar labels worden gezocht tussen het puin en de slachtoffers. De hele wereld riep dat dit nooit weer mocht gebeuren en schreeuwde om verandering. Tien jaar later werken er echter nog steeds veel kledingarbeiders in onveilige fabrieken, tegen een te laag of zelfs onleefbaar loon.
Transparantie is ver te zoeken. Dankzij strijdlustige vakbonden en vooruitstrevende bedrijven zijn er wel stappen gezet, maar dit blijkt op zichzelf onvoldoende om uitbuiting uit te banen. Uit alle hoeken in de Nederlandse samenleving, ook vanuit Mondiaal FNV, klonk de afgelopen jaren de roep om wetgeving steeds luider. Om die reden dienden zes politieke partijen een initiatiefwet in: de Wet Verantwoord en Duurzaam Internationaal Ondernemen.
Deze wet moet schending van mensenrechten en het milieu tegengaan in de ‘waardeketens’ van bedrijven die in het buitenland actief zijn, zoals kledingmerken en multinationals in andere sectoren. (Een waardeketen wordt gevormd door de achtereenvolgende stappen in het productieproces; elke stap die wordt doorlopen maakt het product meer waard, er wordt telkens waarde toegevoegd.) Zo gaf baggeraar Boskalis enkele weken geleden het startschot voor een felle discussie rond deze wetgeving, door te dreigen met een vertrek uit Nederland.
Sindsdien wordt het maatschappelijk debat gedomineerd door feitelijke onjuistheden en slim gespinde drogredenen. Bestuursvoorzitters zouden naar de gevangenis gaan als er een schending bij hun leverancier wordt ontdekt. Dat is onjuist, dit staat nergens in de initiatiefwet.
Er zou een lappendeken aan zeer uiteenlopende wetgeving ontstaan: ook onjuist, de basis voor alle nationale wetten zijn dezelfde richtlijnen van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), al sinds 2011 de internationale norm en bovendien onderschreven door Nederland. Veel kledingmerken baseren hun huidige mensenrechtenbeleid al op deze richtlijnen, al schiet dit in de praktijk vaak tekort.
We zouden op Europa moeten wachten, maar dat is juridisch gezien helemaal niet nodig en ethisch gezien discutabel. Wachten de slachtoffers van Rana Plaza niet al lang genoeg? Ook zouden we niet met het geheven vingertje moeten wijzen naar andere landen. Het beeld van de Nederlandse dominee die het wint van de koopman wordt graag uit de kast getrokken.
Hopelijk heeft het bezoek aan Bangladesh de Kamerleden doen inzien dat het hier niet om een Nederlands geheven vingertje gaat, maar om een gebalde vuist van lokale organisaties en werknemers. Wij hebben deze wet nodig, maar blijven ongehoord door het lawaai van de goed gecoördineerde bedrijfslobby.
Bengaalse vakbonden zijn in een aantal fabrieken erin geslaagd om flinke successen te boeken op de werkvloer, van loonsverhoging tot gezondheidszorg. Deze fabrieken vormen echter de schrijnende minderheid, terwijl vakbondswerk in Bangladesh een gevaarlijke onderneming is. Veel leden worden door hun werkgever geïntimideerd of ontslagen, of door lokale autoriteiten gevangengezet, als zij opkomen voor hun rechten.
Fabriekseigenaren zitten in een spagaat: kledingarbeiders willen niet langer uitgebuit worden, maar internationale kledingmerken drukken op de prijs. De kledingindustrie is doorvlochten met scheve machtsverhoudingen en marktwerking vergroot de ongelijkheid alleen maar.
Het is tijd om bedrijven te verplichten structureel verbeteringen door te voeren in hun keten. Dit zorgt voor een duidelijke boodschap aan de bedrijven die al wél stappen zetten naar verantwoord ondernemen. Het geeft werknemers bovendien de steun die zij nodig hebben om voor zichzelf op te komen. Het is tijd voor #WetgevingNU.
Akther is verbonden aan de Bengaalse vakbond Sommilito Garments Sramik Federation, Korevaar aan Mondiaal FNV .
Sommilito Garments Sramik Federation werkt nauw samen met Mondiaal FNV.
Deze tekst is gepubliceerd in het Nederlands Dagblad op 21 maart 2023 (nd.nl/opinie).