Op dinsdag 15 augustus verandert de parkeerplaats voor het VNG-gebouw in Den Haag in een heuse ‘pop-up camping’. Werknemers van sociale werkbedrijven zetten daar meerdere tenten op. Zij maken aan hun werkgever de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) duidelijk dat zij geen geld hebben om op vakantie te gaan. Al meer dan een jaar voeren werknemers uit deze sector actie voor een betere cao.
Voor deze werknemers is er namelijk geen enkele inflatiecorrectie of loonsverhoging, terwijl een brood iedere dag duurder wordt. Hun collega’s die rechtstreeks voor een gemeente werken hebben wel compensaties en een beter loon gekregen. ‘Dat is uiteraard helemaal terecht’, zegt Peter Wiechmann, FNV-bestuurder sociale ontwikkelbedrijven daarover. ‘Maar waarom dan ook geen beter loon voor mensen die via een sociaal ontwikkelbedrijf voor een gemeente werken? Juist deze groep heeft het moeilijk.’
De meeste mensen die via een sociaal ontwikkelbedrijf voor een gemeente werken hebben dan ook geen geld om op vakantie te gaan. ‘Die boodschap lijkt maar niet aan te komen bij de VNG’, vult Wiechmann aan. ‘Daarom hebben we besloten om dan maar op het terrein van de VNG zelf te gaan kamperen.’
De werknemers willen graag 10,15% loonsverhoging. Verder willen ze graag dat hun reiskosten worden verhoogd van € 0,10 naar € 0,21. Tot op heden blijft de VNG naar Den Haag wijzen. De Rijksoverheid moet volgens de vereniging met geld over de brug komen. Maar demissionair-minister Schouten heeft al aangegeven dat er geen extra geld komt. Met de val van het kabinet lijkt een oplossing van die zijde onmogelijk. De FNV vindt dat de VNG goed werkgeverschap moet nastreven en zelf de portemonnee moet trekken.
Met de pop-up camping willen de werknemers nog eens duidelijk maken aan de VNG dat er nu toch echt iets moet gebeuren. ‘Deze werknemers blijven met steun van de FNV actievoeren tot de VNG hen behandelt en beloont als volwaardige werknemers, zelfs middenin vakantietijd’, zegt Wiechmann. ‘Ze laten zich niet wegzetten als minderwaardig. Ze verdienen meer, ze zijn niet minder.’