Dit is Irfandi (28), hij werkt sinds vijf jaar op de palmolieplantage Milano Sei Daun in Noord-Sumatra.
Sinds een jaar heeft hij een vast contract. Hij prikt de zware trossen met fruit die de werknemers langs de kant van de weg leggen, en zwiept ze met een zwaaiende beweging in de vrachtwagen. ‘Ik vind het werk loodzwaar’, vertelt hij. ‘Ik moest er erg aan wennen toen ik begon.’ Een tros weegt maar liefst zo’n 25 kilo. Op een werkdag laadt hij tientallen tonnen oliepalmfruit de truck in.
Irfandi is getrouwd, heeft twee kinderen en woont met zijn gezin op de plantage. Elke dag behalve zondags, meldt hij zich om half 7 bij zijn werkgever. Zijn werkdag begint om 7 uur ’s ochtends en duurt tot 3 of 4 uur ’s middags. Langer dus dan zijn collega’s die fruit oogsten en om 2 uur vrij zijn. Zij ontvangen bovendien een premie bovenop hun salaris voor het extra fruit dat ze binnenhalen. Irfandi: "Als prikker ontvang ik geen premies".
Een volle vrachtwagen kiept de chauffeur leeg bij de molen, waar de ruwe olie binnen een etmaal uit het fruit wordt geperst. Via de lopende band valt het fruit in een stomende ketel, waar het gesteriliseerd wordt. Dan worden de vezels eruit gehaald en de palmpitten gescheiden. Uit het vruchtvlees wordt de ruwe palmolie gewonnen. Voordat het ingrediënt vervolgens zijn weg naar de pindakaas of en biobrandstof vindt, wordt de olie eerst geraffineerd. Dat gebeurt ook in de Rotterdamse haven, waar Milano’s afnemer Wilmar, ’s werelds grootste palmoliebedrijf, raffinaderijen heeft.