Kan Matsuzaki en Walton Pantland (IndustriALL)
Walton Pantland (boven) en Kan Matsuzaki (onder)
‘Ik verwachtte dat het geen makkelijke reis zou worden,’ zegt Kan Matsuzaki, assistent secretaris-generaal van IndustriALL. ‘Scheepssloop wordt niet voor niets de gevaarlijkste baan ter wereld genoemd. De risico's voor de arbeiders zijn enorm.’ Matsuzaki was nauw betrokken bij de internationale lobby voor de ratificatie van de Hongkong-conventie en noemt de HKC ‘de meest praktische eerste stap om de industrie op te schonen.’
‘Ik herinner me nog goed wat er in 2011 gebeurde,’ vervolgt hij. ‘Toen besloot de internationale gemeenschap samen te werken aan een veilige en milieuvriendelijke manier van scheepsrecycling. Dat gaf me vertrouwen dat men bereid was serieus werk te maken van betere arbeidsomstandigheden, veiligheid op zee en milieubescherming.’
‘Het werken met al die verschillende belanghebbenden,’ zegt Walton Pantland, directeur scheepsbouw- en scheepssloopsectoren bij IndustriALL. ‘Aan de ene kant heb je de scheepssloopbedrijven, die bang zijn dat de Hong Kong-conventie hun bedrijf zal schaden. Aan de andere kant zijn er ngo's en maatschappelijke organisaties die vinden dat de HKC niet ver genoeg gaat. Ze hebben een punt; de conventie is niet perfect en behandelt alleen wat er binnen de scheepswerf gebeurt, niet daarbuiten, zoals gezondheidszorg en onderwijs. Maar het is wel de eerste stap.’
‘2023 was echt een geweldig jaar,’ zegt Matsuzaki. ‘Toen Bangladesh en Liberia in de zomer de Hong Kong-conventie ratificeerden, waren alle voorwaarden voor de inwerkingtreding eindelijk vervuld. Ook Pakistan en de Marshalleilanden sloten zich aan, waardoor alle grote scheepssloop- en flag states nu betrokken zijn.’
Pantland was opgelucht toen Bangladesh als laatste grote scheepssloopland de Hong Kong-conventie ratificeerde, na een lange en intensieve lobby achter de schermen. ‘De ratificatie van de HKC door landen speelt zich af op verschillende niveaus,’ legt hij uit. ‘Voor scheepsslooplanden hangt de beslissing om de conventie te accepteren af van hun aandeel in de wereldwijde scheepssloop, en deze cijfers veranderen elk jaar. Als Bangladesh nog een jaar had gewacht met het ondertekenen, hadden we onze lobby-inspanningen in een ander land opnieuw moeten beginnen.’
‘Om scheepsslooplanden aan boord te krijgen, richtten we ons op economische argumenten en spraken we met scheepssloopbedrijven op conferenties,’ zegt Pantland. ‘We konden hen overtuigen dat veilig werken niet alleen beter is voor de arbeiders, maar ook voor hun bedrijf.’ Hij legt uit dat deze argumenten vooral draaiden om de voordelen voor het imago van de bedrijven, de toegang tot nieuwe markten en financiële voordelen, omdat banken en investeerders steeds meer letten op duurzaamheid en veiligheidsstandaarden. Deze benadering zorgde voor een mentaliteitsverandering binnen de industrie; bedrijven zien nu de voordelen van werken op een groene, schone en transparante manier.
Beide leiders prijzen de samenwerking met Mondiaal FNV. Matsuzaki benadrukt de belangrijke rol van deze samenwerking in de Europese lobby. Pantland wijst op de impact van de FNV-trainingsprogramma's. ‘Ik herinner me een gesprek met een scheepswerfeigenaar die trots hun veiligheidsmanual liet zien - het bleek het manual van FNV te zijn.’
Matsuzaki ziet de HKC als ‘een middel om arbeiders te organiseren en hen een stem te geven,’ doordat de conventie vakbonden sterker maakt in hun strijd voor betere arbeidsomstandigheden en naleving van veiligheidsnormen. Pantland noemt voorbeelden: ‘In India hebben zo’n honderd scheepswerven verbeteringen doorgevoerd volgens de HKC-richtlijnen, en de helft van de 40.000 tot 60.000 arbeiders is aangesloten bij een vakbond. In Bangladesh, met ongeveer 160 werven, hebben slechts enkele werven zich aangepast aan de HKC-normen, en in Pakistan is dat aantal ook nog steeds laag.’
Pantland benadrukt dat ‘er meer nodig is, vooral op het gebied van gezondheid en veiligheid van de arbeiders, zowel binnen als buiten de scheepswerf.’ Matsuzaki voegt toe: ‘We moeten ook meer aandacht besteden aan de downstream-industrie, waar bescherming van arbeiders hard nodig is.’
Beide leiders blijven vastberaden om de industrie veiliger, groener en eerlijker te maken. Matsuzaki streeft naar ‘een groene industrie met nul ongevallen en meer vakbondslidmaatschappen,’ terwijl Pantland een toekomst voor zich ziet waarin ‘arbeiders en hun vakbonden worden erkend als volwaardige partners in de industrie met sterke sociale contracten die ervoor zorgen dat de stem van de arbeiders ook buiten de scheepswerven wordt gehoord.’