Op deze pagina vind je antwoorden op veel gestelde vragen over de afspraken met betrekking tot het nieuwe pensioenstelsel bij PFZW. Door op een vraag te klikken, zie je het bijbehorende antwoord. Kom je een onbekend begrip tegen? Onderaan de pagina vind je een begrippenkader waarin we bepaalde begrippen toelichten.
Het stelsel heeft decennia lang goed gefunctioneerd, maar in de huidige maatschappelijke en economische omstandigheden is het vastgelopen. Het huidige stelsel is gebaseerd op een belofte. Die belofte vereist hoge buffers. Onder andere daardoor konden de pensioenen jarenlang niet worden verhoogd. Daarbij is de rente een belangrijk element. Deze was jarenlang erg laag. Het gevolg is dat al meer dan tien jaar lang bij PFZW het pensioen niet kon indexeren in samenhang met de inflatie. De afgelopen 2 jaar heeft PFZW wel weer geïndexeerd, maar dat kon alleen omdat het pensioenstelsel is aangepast. Met de oude rekenregels had er niet mogen worden geïndexeerd.
Daarnaast zien we dat steeds meer mensen werken maar geen pensioen opbouwen (denk aan de zzp’ers). Bovendien zijn er aanhoudende discussies tussen de generaties over de verdeling van de vermogens in de pensioenfondsen. Die bedreigen het draagvlak voor de aanvullende pensioenen. Kortom er zijn meerdere reden om ons stelsel te hervormen.
Het nieuwe pensioenstelsel sluit beter aan bij deze tijd en de economische situatie. In tegenstelling tot de huidige wet- en regelgeving wordt erkend dat er moet worden belegd met het pensioenvermogen om het te kunnen laten groeien. En dat dit niet kan zonder risico’s te nemen, maar dat die risico’s acceptabel zijn omdat ze met het collectief kunnen worden gedeeld. Dat betekent geen belofte van zekerheid, maar wel een grotere kans op verhoging van de pensioenen.
In het nieuwe stelsel blijft het geld dat voor jou bij elkaar is gespaard voor jou. Als je werkt kan je ieder jaar zien hoeveel premie er voor jou wordt betaald, welk deel je zelf betaalt en hoeveel rendement erop wordt gemaakt. Ook zie je ieder jaar hoe hoog jouw verwachte pensioen is.
Als je met pensioen bent krijg je, net als nu, een levenslange pensioenuitkering. Omdat we het rendement op dat vermogen niet meer in de buffer hoeven te stoppen, verwachten we dat jouw pensioen in de toekomst kan worden verhoogd. De keerzijde is dat je pensioenuitkering soms ook zou kunnen worden verlaagd. Die verlagingen worden opgevangen door de solidariteitsreserve, die door iedereen wordt gevuld in betere tijden. Hier toe zijn afspraken gemaakt om de solidariteitsreserve te vullen tot 5% van het fondsvermogen. Bij een langdurige crisis kan die reserve leegraken. Dan zullen de pensioenen moeten worden verlaagd. Alles bij elkaar verwachten we een stabiel pensioen dat met regelmaat wordt verhoogd en af en toe wordt verlaagd. Dat is anders dan in het huidige stelsel. In de huidige situatie zijn de regels veel strenger en hebben veel gepensioneerden een pensioen dat niet wordt geïndexeerd en kan worden verlaagd als de dekkingsgraad te lang onder de 105% blijft.
In het nieuwe stelsel wordt een premie afgesproken. Sociale partners spreken af hoeveel pensioen ze willen bereiken met de regeling. Dit is de pensioenambitie. Bij PFZW is een premie van 25,9% afgesproken en is de pensioenambitie 80% van het gemiddelde loon bij 42 dienstjaren. Die premie is voor alle leeftijden gelijk. Die premie wordt belegd en jaarlijks zien de deelnemers met hoeveel hun aandeel in dat collectieve vermogen verandert.
Jaarlijks krijgen de deelnemers te zien wat naar verwachting het pensioen zal zijn dat uit het voor hen gereserveerde pensioenvermogen kan worden uitbetaald. Na de overgang naar de nieuwe regeling zal jaarlijks door PFZW de hoogte van de premie worden vastgesteld. Bonden en werkgevers hebben afgesproken om na de overgang jaarlijks de afspraken te volgen aan de hand van de gegevens van PFZW en bekijken hoe de hoogte van de beschikbare premie voor de opbouw van het persoonlijk pensioenvermogen voor deelnemers zich verhoudt met de pensioenambitie van bonden en werkgevers. Niet uitgesloten wordt dat er zich situaties voor zullen doen die bonden en werkgevers opnieuw tot de onderhandelingstafel brengt.
Als je met pensioen bent krijg je, net als nu, een levenslange pensioenuitkering. Omdat we het rendement op dat vermogen niet meer in de buffer hoeven te stoppen, verwachten we dat jouw pensioen in de toekomst kan worden verhoogd. De keerzijde is dat je pensioenuitkering soms ook zou kunnen worden verlaagd. Die verlagingen worden opgevangen door een solidariteitsreserve, die door iedereen wordt gevuld in betere tijden.
Nee, je pensioen wordt 1 keer per jaar aangepast aan de overrendementen. De positieve overrendementen worden uitgekeerd. Als je pensioen door negatieve rendementen zou moeten worden verlaagd wordt de solidariteitsreserve ingezet. Bij een langdurige economische crisis zal de solidariteitsreserve leeg zijn en moeten de pensioenen worden verlaagd.
Je pensioen wordt nog belegd om zo ervoor te zorgen dat je pensioen kan worden verhoogd. In het nieuwe stelsel wordt ervoor gezorgd dat de negatieve rendementen kunnen worden opgevangen via een collectief solidariteitsreserve waarmee financiële mee- en tegenvallers gezamenlijk kunnen worden gedeeld. Hiermee blijven naar verwachting grote negatieve schommelingen in de uitkeringsfase uit.
De doelen van de reserve zijn:
Zodra de nieuwe regeling ingaat in 2026, wordt de solidariteitsreserve meteen gevuld met minimaal 1,5% zodat de bescherming direct in werking treedt.
Ja, ook in het nieuwe stelsel is pensioen nog steeds levenslang. De manier waarop het pensioen wordt berekend verandert, maar het blijft een levenslang pensioen. Je hebt dus recht op een pensioen tot aan je overlijden, hoe oud je ook wordt. Dat kan omdat we ook in het nieuwe pensioenstelsel solidair blijven met elkaar en samen het “langleven risico” opvangen.
Vakbonden en werkgeversorganisaties in de sector Zorg & Welzijn beslissen samen over de nieuwe pensioenregeling. Dit zijn FNV, CNV, FBZ en NU’91 aan werknemerskant en ActiZ, NVZ Sociaal Werk, VGN, De Nederlandse ggz en de overige sectororganisaties aan de werkgeverskant. Zij vormen samen de Pensioen Tafel Zorg & Welzijn (afgekort de PTZW).
PFZW is in staat om de nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2026 in te laten gaan. Bonden en werkgevers hebben besloten om deze datum als het beoogde ingangstijdstip voor de nieuwe pensioenregeling vast te stellen.
Er is geen enkele groep die er het slechtste of beste vanaf komt. In het nieuwe pensioenstelsel komt er een stabiel pensioen dat meebeweegt met de economie. Gepensioneerden krijgen uitzicht op het verhogen van hun pensioen. Dat kan omdat het rendement dat hun pensioenfonds behaalt niet meer in een hoge buffer wordt gestopt, maar aan alle deelnemers van het fonds wordt uitgedeeld. Er komt geen geld bij, maar er komt wel geld vrij.
Het overrendement wordt dus sneller uitbetaald. Dat is wat anders dan de huidige indexatie. Die is namelijk gekoppeld aan de prijsinflatie. In het nieuwe stelsel wordt overrendement uitgekeerd. Dat kan hoger of lager zijn dan de prijsinflatie. Over de lange termijn is het mogelijk om de prijsinflatie bij te houden.
Op de eerste plaats wordt de bestaande spanning tussen de generaties opgeheven. Door persoonlijke pensioenvermogens wordt de (onterechte) zorg bij jongeren dat de senioren van nu de pensioenfondsen leeghalen, weggenomen. Ze kunnen namelijk zien hoe premie en rendementen bijdragen aan hun eigen pensioenopbouw.
In de praktijk zal het betekenen dat voor de jongeren in het fonds meer risico wordt genomen dan voor gepensioneerden. Jongeren kunnen schommelingen in hun pensioenvermogen goed hebben omdat het nog lang duurt voordat daar uit een pensioen moet worden betaald. Dus waar pensioenfondsen nu één beleggingsbeleid hebben waarbij de risico’s en rendementen voor alle deelnemers hetzelfde zijn, kan straks meer gestuurd worden op het specifiek toedelen van risico’s en rendement voor elke leeftijdsgroep. Naarmate jongeren ouder worden zal er minder risico worden genomen, zodat het steeds duidelijker wordt hoe hoog het pensioen zal zijn naarmate je ouder wordt. Het doel is uiteindelijk een pensioenvermogen dat een zo hoog mogelijk pensioen oplevert dat kan meegroeien met de beleggingsresultaten.
De invoering van het nieuwe stelsel kan voor sommige groepen nadelige gevolgen hebben. De afschaffing van de doorsneesystematiek betekent (zonder compensatie) voor een groep deelnemers een lager pensioenvooruitzicht. Deze groep heeft in de eerste jaren een relatief hoge premie ingelegd, maar profiteert door het nieuwe stelsel niet meer van de voordelen daarvan in latere jaren.
De compensatieregeling vangt of verzacht deze gevolgen door de nadelige verschillen tussen de huidige en de nieuwe regeling te compenseren.
De sociale partners bepalen wat een adequate compensatie is voor de verschillende leeftijdscohorten.
De compensatie wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het negatieve effect en het geboortejaar. Sociale partners hebben berekend dat compensatie wordt toegekend aan deelnemers met geboortejaren 1959 t/m 1995. De relatief grootste compensatie geldt voor het geboortejaar 1969.
Voor iedereen in deze groep wordt door het compenseren het pensioenvooruitzicht beter in vergelijking met niet-compenseren.
Naar verwachting wordt voor 98%, op basis van de huidige berekeningen, van de deelnemers in deze groep het pensioenvooruitzicht gelijk aan of beter ten opzichte van de huidige regeling. Uitzonderingen hierop zijn vooral kleinere pensioenen van deelnemers die pas kort in de sector werken. Voor deze deelnemers geldt doorgaans dat het pensioen bij PFZW niet hun ‘hoofdpensioen’ is.
Wat de exacte resultaten per deelnemer zijn, is nu nog niet te zeggen.
De sociale partners bepalen wat een adequate compensatie is voor de verschillende leeftijdscohorten. De compensatie wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het negatieve effect en het geboortejaar. Sociale partners hebben berekend dat compensatie wordt toegekend aan deelnemers met geboortejaren 1959 t/m 1995. De relatief grootste compensatie geldt voor het geboortejaar 1969. Voor iedereen in deze groep wordt door het compenseren het pensioenvooruitzicht beter in vergelijking met niet-compenseren. Naar verwachting wordt voor 98%, op basis van de huidige berekeningen, van de deelnemers in deze groep het pensioenvooruitzicht gelijk aan of beter ten opzichte van de huidige regeling. Uitzonderingen hierop zijn vooral kleinere pensioenen van deelnemers die pas kort in de sector werken. Voor deze deelnemers geldt doorgaans dat het pensioen bij PFZW niet hun ‘hoofdpensioen’ is. Wat de resultaten per deelnemer zijn, is nu nog niet te zeggen.
In de huidige regeling bestaat het pensioenvermogen bij PFZW uit één collectief vermogen. In de nieuwe pensioenregeling wordt dat collectieve vermogen verdeeld over persoonlijke pensioenvermogens per deelnemer. Dat noemen we omzetten.
Met invaren wordt bedoeld dat reeds opgebouwde pensioenaanspraken en de huidige pensioenen (die nu dus worden uitgekeerd) ook onder het nieuwe stelsel worden gebracht en omgezet in een persoonlijk pensioenvermogen (dat nog steeds collectief wordt belegd). Voor werknemers worden die pensioenvermogens vanaf dat moment aangevuld met de premie en de rendementen die worden gemaakt.
Voor gepensioneerden betekent het invaren dat voor de jaarlijkse aanpassing van hun pensioen de nieuwe regels gaan gelden. Dat betekent dat de pensioenen met de positieve rendementen kunnen worden verhoogd. Negatieve rendementen worden eerst opgevangen door de reserve. Als die leeg is zullen de pensioenen moeten worden verlaagd.
Dat omzetten (‘invaren’) is wenselijk en nodig omdat anders de huidige pensioenen onder het nu geldende wettelijke regime blijven vallen. Dat zou voor PFZW betekenen dat er nauwelijks uitzicht op indexatie is. Er is nu een paar keer geïndexeerd, maar dat was mogelijk omdat ervan uit is gegaan dat er wordt overgestapt op het nieuwe stelsel. Vindt die overstap (dat invaren) niet plaats, dan gaan gewoon weer de geldende strenge regels voor indexeren gelden.
De negatieve gevolgen van niet invaren zijn groot. Als er niet wordt ingevaren blijven de pensioenen en opgebouwde aanspraken voortbestaan onder het huidige wettelijke stelsel. Dat betekent dat de kans op indexatie heel klein blijft. Gepensioneerden missen dan dus het uitzicht op een hoger pensioen en de kans van het verlagen van het pensioen wordt dan dus niet minder.
Naast de forse negatieve gevolgen voor de gepensioneerden zijn er ook negatieve gevolgen voor iedereen. Als er niet wordt ingevaren is het vrijwel onmogelijk om een Solidaire Premieregeling te starten. Immers er kan niet worden begonnen met een gevulde solidariteitsreserve. De financiering van de compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek wordt tevens heel moeilijk. De nu 45- tot 60-jarigen zullen er dus waarschijnlijk op achteruit gaan. Immers zij moeten na 1 januari 2026 wel overstappen op het nieuwe stelsel.
Daarnaast is de pensioenregeling eenvoudiger uit te voeren als alle pensioenen onder dezelfde regeling vallen in plaats van dat PFZW twee regelingen aan moet houden. Eén regeling betekent minder kosten. De IT-systemen moeten wel op orde blijven voor 2 fondsen en dat kost geld. De vaste kosten moeten dus door steeds minder pensioendeelnemers worden opgebracht en de kosten per deelnemer lopen daarmee dan hard op.
Ook moet een steeds kleinere groep de risico’s gaan dragen. Er komen geen nieuwe deelnemers meer bij en het bestand met “achterblijvers” wordt steeds kleiner. De solidariteit tussen jongere en oudere deelnemers wordt dus doorbroken en dat betekent dat er minder risico’s samen kunnen worden gedeeld. Belangrijk is het te vermelden dat niet invaren niet betekent dat er niet wordt overgestapt op het nieuwe stelsel. Die overstap is onontkoombaar voor alle werkenden.
Een belangrijke regel bij invaren is dat het op een evenwichtige wijze moet gebeuren waarbij met ieders belangen rekening moet worden gehouden. Het streven is dat voor iedereen het pensioen na invaren minimaal gelijk is aan het pensioen voor invaren. Bij fondsen met een hele lage dekkingsgraad is dat niet haalbaar. Daar worden nog afspraken over gemaakt.
In de wet is voorgeschreven welke methodes moeten worden gehanteerd voor het omrekenen van de pensioen en pensioenaanspraken naar persoonlijke pensioenvermogens. De enige twee toegestane methodes hebben als eis dat alle generaties op een gelijke manier worden behandeld. Daarnaast geldt als eis dat bij het hele invaarproces alle belangen op een evenwichtige wijze worden afgewogen. Dat wordt beoordeeld door sociale partners, het bestuur van het pensioenfonds, de raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan. Tot slot is er nog De Nederlandsche Bank die als toezichthouder eveneens op de naleving van alle voorschriften toeziet.
Een van de uitkomsten van de onderhandeling is de afspraak dat er bij omzetten een tegemoetkoming komt voor gepensioneerden, vanwege de indexatieachterstand die deze groep heeft. Andere keuzes bij het omzetten zijn juist in het belang van (jongere) actieven, zoals compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek. Het geheel van omzetten moet evenwichtig zijn en niet een groep deelnemers onevenredig beoordelen of benadelen.
De sociale partners hebben een aantal doelen bepaald voor het omzetten. Ze hebben bepaald dat omzetting alleen evenwichtig plaats kan vinden als al deze doelen worden behaald.
De belangrijkste doelen die de sociale partners hebben afgesproken zijn:
1. De pensioenen die al zijn ingegaan niet verlagen op het moment van de overgang.
2. Een stabiel pensioeninkomen in de eerste jaren na de overgang. Oftewel: niet verlagen in de eerste jaren.
3. Het wegnemen van negatieve gevolgen van het afschaffen van de doorsneesystematiek in het huidige stelsel. Voor een groep deelnemers die nu pensioen opbouwen komt daarvoor een compensatie.
Om deze drie doelen te behalen is er een dekkingsgraad nodig van 103,6%. Hoe hoger de dekkingsgraad, hoe meer er voor dit doel is om te verdelen.
Bij het omzetten wordt ten eerste het collectieve vermogen zodanig opgedeeld dat iedereen hetzelfde pensioen houdt (voor gepensioneerden) of pensioenvooruitzicht behoudt (voor werkenden en mensen die in de sector hebben gewerkt). Daarna wordt een klein deel van het collectieve vermogen gebruikt voor het vullen van een kleine verplichte reserve. Ook wordt een deel gebruikt voor het vullen van de solidariteitsreserve en een compensatiedepot.
De sociale partners hebben verschillende scenario’s bij verschillende dekkingsgraden bepaald. In een schema ziet dat er zo uit.
We gaan uit van een minimale dekkingsgraad van 103,6% om de doelen van het omzetten te behalen. Dat betekent dat 100% kan worden benut om de persoonlijke pensioenvermogens te vullen en de overige 3,6% voor verplichte reserves en voorzieningen en vulling van de solidariteitsreserve met 1,5%. Compensatie wordt in dit scenario gefinancierd uit premies.
Hoe hoger de dekkingsgraad, hoe meer mogelijkheden. Zo kan bij een hogere dekkingsgraad compensatie worden betaald uit het collectieve vermogen. En bij een dekkingsgraad vanaf 106,7% ontstaat meer ruimte om het persoonlijk pensioenvermogen aan te vullen. Vanaf een dekkingsgraad van 110,9% wordt het meerdere gelijkelijk verdeeld over de solidariteitsreserve en de persoonlijke pensioenvermogens. Dit tot het moment dat de solidariteitsreserve een omvang van 5% bereikt. Dat gebeurt bij een dekkingsgraad van ongeveer 118,8%. Als de dekkingsgraad daar nog boven ligt, dan wordt al het meerdere weer verdeeld over de persoonlijke pensioenvermogens.
De onderhandelaars over de nieuwe pensioenovereenkomst en het invaren zullen zoals te doen gebruikelijk bij het arbeidsvoorwaardenoverleg de uitkomst voorleggen aan de FNV-leden. Omdat het hier om pensioenafspraken gaat die actieve én gepensioneerden aangaat zal de raadpleging bij PFZW gezamenlijk met beide groepen plaatsvinden. Het onderhandelaarsresultaat is tot stand gekomen na lange en intensieve onderhandelingen aan de Pensioentafel Zorg & Welzijn (PTZW). De kaderleden in de ‘Clubvan25’ (met zowel werkenden als gepensioneerden) zijn steeds nauw betrokken geweest en hebben getoetst of aan de uitgangspunten van de FNV en haar achterbannen werd voldaan.
Evenwichtigheid betekent dat de verdeling van lusten en lasten van het pensioenstelsel eerlijk en gebalanceerd moet zijn. Dit houdt in dat zowel werkenden als gepensioneerden, mannen als vrouwen en jongeren als ouderen op een gelijkwaardige manier moeten kunnen profiteren van het pensioenstelsel. Ook moet er rekening worden gehouden met arbeidsverleden. Het streven naar evenwichtigheid en een eerlijke overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is belangrijk om de duurzaamheid en houdbaarheid van het pensioenstelsel op lange termijn te waarborgen.
Dat gebeurde niet omdat de wettelijke regels het verbieden. De huidige wetgeving voor pensioenen worden beloftes gedaan over een nominaal pensioen. Daarom zijn de regels streng en richten die zich sterk op het veiligstellen van het nominale pensioen. Dat is een pensioen zonder dat het geïndexeerd wordt. Kortgezegd is een volledige indexatie pas mogelijk als het nominale pensioen geen enkel risico meer loopt. Dat wil zeggen dat de buffers van de pensioenfondsen goed gevuld moeten zijn. Daarbij komt dat de toekomstige pensioenverplichtingen worden gewaardeerd aan de hand van een risico rekenrente. Dat houdt in dat er berekend wordt hoeveel geld nu in de pensioenpot moet zitten om in de toekomst zeker de pensioenen te kunnen uitbetalen. De rente waarmee wordt gerekend, is afgeleid van de marktrente en is het rendement dat een pensioenfonds risicovrij kan maken. Die rente was jarenlang extreem laag. Tegelijkertijd maken de pensioenfondsen in de praktijk rendementen op hun beleggingen die hoger zijn dan die lage rente.
Uiteindelijk is er zo een situatie ontstaan waar niemand blij van wordt. Er is veel discussie of de verplichtingen wel aan de hand van die lage rente moeten worden berekend. De FNV kan niet anders dan concluderen dat die discussie de afgelopen 13 jaar tot niets heeft geleid. Met het sluiten van het Pensioenakkoord is de noodzaak van het voeren van de discussie over de rekenrente komen te vervallen. De FNV heeft met het pensioenakkoord ervoor gekozen om weg te komen uit de huidige onwenselijke situatie.
De pensioenen zijn tussen 2009 en 2021 niet of nauwelijks verhoogd. Dit lieten de strenge regels voor indexeren in het oude stelsel niet toe. Dit gold voor iedereen, voor werkenden en voor gepensioneerden. Maar gepensioneerden hebben daar het meeste last van gehad. Zij voelen dit immers direct in hun portemonnee. Bij de omzetting van de oude naar de nieuwe pensioenregeling proberen we hier rekening mee te houden.
Eerlijk is eerlijk: dit lukt het beste als de dekkingsgraad van PFZW hoog genoeg is. Hoe hoger die is, hoe meer we ook de huidige pensioenen kunnen verhogen. Om uit te leggen hoe we dit willen doen, moeten we een stukje techniek uitleggen.
Voor het omzetten van de oude naar de nieuwe pensioenregeling gebruiken we de zogenaamde standaardmethode. In de wet is voorgeschreven hoe je die moet toepassen.
In die methode wordt als de dekkingsgraad hoog is, het ‘overschot’ onder deelnemers verdeeld alsof dit in tien jaarlijkse stapjes in de pensioenen wordt verwerkt. Omdat in deze berekening rekening wordt gehouden met de kans dat deelnemers in deze tien jaar komen te overlijden, krijgen ouderen een relatief kleiner deel van het ‘overschot’. Dat vinden wij niet evenwichtig, omdat juist de ouderen last hebben van te weinig indexatie.
Bij PFZW hebben we er daarom voor gekozen om geen rekening te houden met een lange spreidingstermijn, maar aan iedere deelnemer relatief een even groot deel van het overschot toe te kennen. Ouderen profiteren hier direct van. Zij krijgen dan een groter deel van het totale pensioenvermogen en hun pensioen gaat dus meer omhoog.
Sociale partners hebben overwogen om de gemiste indexering een expliciete rol te geven in de toedeling van het vermogen. Het toepassen van een spreidingperiode van één jaar blijkt echter een eenvoudigere en beter uitvoerbare manier dan het toepassen van het instrument inhaalindexatie, om de hoge indexatieachterstand van categorieën ouderen en gepensioneerden terug te brengen. Deze methode van toedeling biedt een relatief gunstiger perspectief voor oudere en gepensioneerde deelnemers en draagt bij aan evenwichtigheid van de transitie, gelet op de hoge indexatieachterstand bij PFZW. Of dit de gemiste indexatie volledig kan goedmaken is afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van PFZW bij de overgang. Hoe hoger deze is, hoe meer geld er kan worden toegedeeld naar de ouderen. Wij vinden dat we dat op deze manier rechtvaardiger het overschot kunnen verdelen.
Het is realistisch om aan te nemen dat bij PFZW de achterstallige indexatie maar ten dele zal worden ingehaald. Dat is afhankelijk van de uitgangssituatie bij de transitie en de rendementen die daarna worden gemaakt.
De term ‘indexeren’ komt niet meer terug in het nieuwe pensioenstelsel, omdat die term hoort bij het verhogen van de toezegging aan de hand van de prijsstijging. In het nieuwe pensioenstelsel wordt niet de toezegging maar, wanneer het beleggingsrendement positief is, het persoonlijk pensioenvermogen zelf verhoogd. Dat wordt dus geen indexeren genoemd, maar leidt tot hetzelfde resultaat: een pensioen dat zoveel mogelijk meestijgt met de prijzen. Bovendien geldt de prijsstijging niet meer als maximale verhoging, zodat er dus bij positieve beleggingsresultaten met méér dan de prijsstijging mag worden verhoogd. Anders dan nu het geval is zal het pensioen dus meebewegen met de economie. Het zal waarschijnlijk regelmatig worden verhoogd of bij een slecht beleggingsjaar gelijk blijven. Ook is er een kans dat het bij een langdurige economische crisis wordt verlaagd.
Het partnerpensioen wordt levenslang uitgekeerd aan de partner van de werknemer als de werknemer overlijdt. In de nieuwe pensioenregeling zijn bij overlijden voor de pensioendatum een aantal zaken anders dan in de huidige regeling:
Als iemand die reeds een pensioen ontvangt overlijdt, is het nabestaandenpensioen een percentage (maximaal 70%) van dat ouderdomspensioen. Het nabestaandenpensioen na ingang van pensioen verandert dus niet. Als er geen partner is, dan kan je eigen ouderdomspensioen worden verhoogd. Verder verandert de regeling niet.
Ook voor het wezenpensioen geldt dat er bij overlijden vóór de pensioendatum een uitkering blijft. In het geval van het overlijden van beide ouders blijft dat een dubbele uitkering.
Veranderingen zijn:
De slotuitkering blijft bestaan. Als je overlijdt ná pensionering óf tijdens een situatie waarin een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, dan wordt er een slotuitkering uitgekeerd van 3 respectievelijk 2 maanden. Nieuw is dat, als er geen partner en/of kinderen zijn, deze uitkering in de nieuwe regeling in de nalatenschap valt en ten gunste komt aan de erfgenamen.
Er blijft in de nieuwe regeling een arbeidsongeschiktheidspensioen met een WGA-hiaat en een WIA-excedent dekking. Het WGA-hiaatpensioen geldt voor iedereen die een vervolguitkering van het UWV ontvangt en meer dan het minimumloon verdient. Het WIA-excedentpensioen is alleen van toepassing voor mensen met een inkomen hoger dan het maximale dagloon.
Als je (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt raakt, kom je in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV. In de pensioenregeling wordt daarnaast nog meer voor je geregeld.
Bij arbeidsongeschiktheid kan het zijn dat je aanspraak kunt maken op een uitkering vanuit PFZW. Ook loopt je pensioenopbouw gedeeltelijk door zonder dat jijzelf of je werkgever premie hoeft te betalen. Dit heet premievrijstelling. Het percentage waarmee de opbouw van je pensioen doorloopt bedraagt 70% van de premie bij een WGA-uitkering of 75% van de premie in geval van een IVA-uitkering.
Ook het nabestaandenpensioen blijft verzekerd in geval van arbeidsongeschiktheid. Het percentage van de dekking bij arbeidsongeschiktheid bedraagt 70% bij een WGA-uitkering of 75% in geval van een IVA-uitkering.
Een Anw-hiaat ontstaat als een nabestaande na het overlijden van de partner de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en niet in aanmerking komt voor een Anw-uitkering van de overheid. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als de nabestaande niet aan de voorwaarden voldoet voor een Anw-uitkering. Om dit financiële risico af te dekken, biedt de huidige pensioenregeling een Anw-hiaatverzekering aan. Hiermee wordt het inkomen van de nabestaande aangevuld tot het niveau van de Anw-hiaatuitkering. In de nieuwe regeling is de Anw-hiaatverzekering niet meer nodig, omdat het salaris van de deelnemer het uitgangspunt wordt voor het bepalen van de hoogte van het partnerpensioen.
Dit is het financiële rendement dat wordt gereserveerd uit het totale rendement om de deelnemer te beschermen tegen renteveranderingen. Met het beschermingsrendement wordt ervoor gezorgd dat de pensioenopbouw ongeveer dezelfde waarde blijft houden gedurende de tijd. Het beschermingsrendement wordt toegekend aan elk leeftijdscohort, afhankelijk van de mate van toedeling die vooraf is vastgesteld. De renteafdekking is leeftijdsafhankelijk: jongere deelnemers hebben minder renteafdekking dan oudere. Hoe hoger de renteafdekking, hoe meer bescherming tegen rentedalingen, maar ook hoe minder kans op profiteren van rentestijgingen.
Compensatie betekent dat er een financiële tegemoetkoming wordt geboden aan groepen gepensioneerden of deelnemers die benadeeld zijn door de verplichte afschaffing van de doorsneesystematiek. Als de premiebepaling in de nieuwe pensioenregeling leidt tot een verlaging van het verwachte pensioen, kan men een dergelijke compensatie geven. Het doel van de compensatie is om de nadelige gevolgen van deze verandering te beperken en zo de belangen van de betrokken deelnemers te beschermen.
Doorsneesystematiek betekent dat iedereen dezelfde premie betaalt en hetzelfde percentage van zijn inkomen aan pensioenopbouw krijgt. Dat is in de huidige regeling voor bedrijfstakpensioenfondsen verplicht voorgeschreven. Ongeacht leeftijd of geslacht, wordt er hetzelfde pensioen opgebouwd voor elke deelnemer. Dit betekent dat jongeren in feite meebetalen aan het pensioen van oudere deelnemers. De doorsneesystematiek kan echter leiden tot ongelijke uitkomsten tussen verschillende groepen deelnemers.
Evenwichtigheid betekent dat de verdeling van lusten en lasten van het pensioenstelsel eerlijk en gebalanceerd moet zijn. Dit houdt in dat zowel werkenden als gepensioneerden, mannen als vrouwen en jongeren als ouderen op een gelijkwaardige manier moeten kunnen profiteren van het pensioenstelsel. Ook moet er rekening worden gehouden met arbeidsverleden. Het streven naar evenwichtigheid en een eerlijke overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is belangrijk om de duurzaamheid en houdbaarheid van het pensioenstelsel op lange termijn te waarborgen.
Omzetten is een term die wordt gebruikt in het kader van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Het betekent dat het opgebouwde pensioen in de bestaande pensioenregeling wordt overgeheveld naar de nieuwe pensioenregeling. Dat geldt voor alle pensioenaanspraken, dus zowel voor pensioenen die al zijn ingegaan als die nog niet zijn ingegaan. Dit gebeurt omdat in het nieuwe stelsel andere afspraken zijn gemaakt over bijvoorbeeld de pensioenopbouw en de verdeling van risico's. Door omzetten behoudt iedereen één regeling. Het omzetten van pensioen kan gevolgen hebben voor de hoogte van het pensioen. Daarom wordt zorgvuldig gekeken naar de manier waarop het omzetten wordt uitgevoerd.
Het onderhandelaarsresultaat is het voorlopige akkoord tussen sociale partners over de nieuwe pensioenregeling. Dit voorlopige akkoord is de uitkomst van onderhandelingen tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties, zoals vakbonden. Het onderhandelaarsresultaat heeft betrekking op bijvoorbeeld het soort premieregeling, de premie, de afspraken over de opbouw- en uitkeringsfase, het nabestaandenpensioen, het omzetten van de oude pensioenrechten naar het nieuwe stelsel en eventuele compensatie. Het onderhandelaarsresultaat wordt voorgelegd aan de achterbannen voor goedkeuring.
Het financiële rendement dat overblijft na het verdelen van het beschermingsrendement heet ‘overrendement. Dit deel van het rendement wordt verdeeld over de persoonlijke pensioenvermogens van de deelnemers en wordt gebruikt om pensioenuitkeringen te verhogen – of kan ertoe leiden dat er moet worden verlaagd. De toedeling van het overrendement is leeftijdsafhankelijk: jongeren zijn voor een groter deel blootgesteld aan dit overrendement dan gepensioneerden. Door voor gepensioneerden geen grote risico’s te nemen in beleggingen – en door andere maatregelen – wordt het verlagen van pensioenen zo veel mogelijk voorkomen.
Het pensioenakkoord is een overeenkomst tussen de overheid, werkgevers en werknemers over de toekomst van het pensioenstelsel in Nederland. In het akkoord zijn afspraken gemaakt over onder meer de AOW-leeftijd en de pensioenopbouw. Het doel van het akkoord is om het pensioenstelsel toekomstbestendig en transparanter te maken, doordat mensen meer inzicht hebben in hun pensioen omdat er sprake is van een persoonlijk pensioenvermogen. Er komen voor pensioenfondsen meer mogelijkheden om het vermogen gericht aan te wenden voor beleggingen die in lijn liggen met de leeftijd van de belanghebbenden. Het pensioenakkoord zal in de komende jaren stapsgewijs worden ingevoerd.
De pensioengrondslag is het deel van het salaris waarover de deelnemer pensioen opbouwt. Dit is het bedrag waarover de pensioenpremie wordt berekend en waarop de hoogte van het pensioen is gebaseerd. Dit is het brutosalaris minus een franchise (een vastgesteld bedrag waarover geen pensioen wordt opgebouwd, omdat dat bedrag al is afgedekt door de AOW). De pensioengrondslag kan door veranderingen in het salaris of de franchise wijzigen. Daarmee verandert dan ook de hoogte van de pensioenopbouw.
Het projectierendement is het rendement dat pensioenfondsen hanteren bij het berekenen van de toekomstige pensioenuitkeringen. Het projectierendement is belangrijk omdat het mede bepaalt hoeveel pensioen iemand jaarlijks ontvangt op basis van zijn persoonlijk pensioenvermogen.
Een solidaire premieregeling is een pensioenregeling waarbij deelnemers individueel een vermogen opbouwen, dat collectief wordt belegd. Iedere deelnemer betaalt samen met zijn werkgever premie die wordt ingelegd. Het opgebouwde persoonlijke pensioenvermogen is afhankelijk van de premie-inleg en het beleggingsresultaat. Bij pensionering ontvangt de deelnemer een maandelijks pensioeninkomen. De hoogte van het pensioeninkomen wordt variabel en kan per jaar verschillen. Met een solidaire premieregeling delen deelnemers samen de risico's en kosten van het pensioenfonds.
In de solidaire premieregeling wordt verplicht een solidariteitsreserve gevormd. Dit is een collectieve vermogensreserve waarmee financiële mee- en tegenvallers kunnen worden gedeeld. Als het pensioenfonds minder rendement behaalt dan verwacht of de levensverwachting stijgt, kan de solidariteitsreserve worden aangesproken om de pensioenen te waarborgen. Deze reserve wordt gevuld uit rendement en – als de reserve weinig is gevuld – met een klein deel van de premies van werknemers en werkgevers. Door de vorming van een solidariteitsreserve delen deelnemers samen de risico's en kosten van het pensioenfonds.
Een uitkeringsregeling is een pensioenregeling waarbij de hoogte van het pensioen afhankelijk is van het aantal jaren dat er premie is betaald en het salaris van de deelnemer. Bij deze regeling wordt een afspraak gemaakt over de hoogte van de uitkering na pensionering. Het pensioen wordt vanaf de pensioenleeftijd maandelijks uitgekeerd zolang de deelnemer leeft en stopt bij overlijden. Het risico van langer leven en beleggingsrisico’s liggen bij het pensioenfonds.
Verplichtstelling houdt in dat werkgevers en werknemers verplicht zijn om zich aan te sluiten bij een pensioenfonds. Dit betekent dat werkgevers verplicht zijn om pensioenpremies af te dragen aan het pensioenfonds voor hun werknemers en werknemers verplicht zijn om deel te nemen aan de pensioenregeling. De verplichtstelling is onder meer bedoeld om solidariteit te bevorderen. Het idee hierachter is dat risico's en lasten worden gedeeld tussen verschillende generaties en individuen, waardoor iedereen een redelijke kans krijgt op een stabiel inkomen na pensionering. Een verplichtstelling geldt vaak voor een bepaalde sector.
De Wet toekomst pensioenen is een nieuwe wet die per 1 juli 2023 in werking is getreden en het Nederlandse pensioenstelsel ingrijpend zal veranderen. Door de wet kan het pensioenakkoord worden uitgevoerd. De wet moet ervoor zorgen dat het pensioenstelsel beter aansluit op de veranderende arbeidsmarkt en op de wensen van deelnemers.
Een WGA-hiaat is een financieel tekort dat kan ontstaan wanneer iemand na twee jaar ziekte nog steeds niet volledig kan werken en in de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) komt. Daardoor kan een inkomensval ontstaan. Een WGA-hiaatpensioen is een verzekering die dit inkomensval kan opvangen door een aanvullende uitkering.
Een WIA-excedentpensioen is een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering voor werknemers die meer verdienen dan het maximum dagloon (of WIA-jaarloon, circa € 67.000,-). Als een werknemer arbeidsongeschikt raakt en daardoor gedeeltelijk of volledig niet meer kan werken, dan wordt er een WIA-uitkering verstrekt door de overheid. Deze uitkering is gemaximeerd op het maximum dagloon. Een WIA-excedentpensioen vult een vastgesteld percentage van het verschil tussen het inkomen van de werknemer en het maximum dagloon aan, waardoor bij arbeidsongeschiktheid het inkomen hoger is dan alleen de WIA uitkering.